Aardbeivlinder - Pyrgus malvae
De aardbeivlinder is een kleine vlinder met een vleugellengte van 10 - 12 mm die slechts een paar populaties in Nederland kent. De basiskleur van de aardbeivlinder is donkerbruin met veel witte vlekken. De franje van de vleugel is geblokt. Aan de rand van zowel de voor- als achtervleugel bevindt zich een rij grijze vlekken. Het meest opvallende kenmerk van deze soort is een witte kiesvormige vlek op de bovenkant van de achtervleugel.
|
De aardbeivlinder behoort tot de familie van de dikkopjes; vroeger werd hij ook aardbeidikkopje genoemd. Deze dikkopjessoort is honkvast en vliegt vooral in de maand mei. Het zijn zeer actieve en snelle vliegers.
Zeer belangrijk is de ligging en dat de plant vrij staat, zijnde niet overgroeid door grassen of andere planten.
Na 8 dagen kleurde het eitje wat donker en was de rups al zichtbaar. Na 10 dagen kwam de rups uit het ei.
Heel langzaam eet de rups vanuit zijn nest het blad van de waardplant; dit gebeurt meestal in het donker.
Waar de rupsen van andere vlindersoorten zo veel mogelijk eten om zo snel mogelijk te groeien doet de aardbeivlinder het rustig aan. De rups groeit traag en na 1 maand is deze bruin van kleur en pas 1 cm groot.
De kleur van de rupsen is in het laatste stadium groen.
Na 69 dagen is de rups helemaal volgroeid en veranderd deze in het nest in een pop. Hierin overwinterd de pop. De pop is bruin en doordat de bladeren van het nest ook bruin zijn geworden is de pop goed gecamoufleerd.
|
De aardbeivlinder kent vele waardplanten zoals gewone agrimonie, vijfvingerkruid, bosaardbei, schijnaardbei, framboos, tormentil en gewone braam.
Vooral kale warme plekken hebben de voorkeur voor de eiafzet, zoals deze jonge braam waar op 14 mei een eitje is afgezet.
De pasgeboren rups begint meteen met het samenvouwen/ spinnen van het blad en na een paar uur is de rups verdwenen in een kokertje van blad.
Als zijn nest bijna op is maakt hij een nieuw nest van een vers blad:
|